zaterdag 20 februari 2010

HET ONTSTAAN VAN EEN WONDER

uit: Alexandra David- Neel ◄, Mystiek en Magie in Thibet, vert. J.H.W.Boelens (1938)

Op een stormachtige dag bevond een koopman zich op weg met zijn karavaan.
Een rukwind nam zijn hoed op en deed die ergens tussen het struikgewas terechtkomen.
Als men op die manier zijn hoofddeksel verliest, moet men het volgens de Tibetanen niet weer oprapen, daar dat ongeluk brengt. Gehoorgevend aan dat bijgeloof, liet de koopman het dan ook liggen.
Het was een slappe vilten hoed, met twee oorkleppen uit bond eraan. Toen hij daar zo enigszins platgedrukt en half verborgen in de struiken hing, was zijn vorm bijna niet meer te herkennen.
Toen enige weken later tegen het vallen van de avond een andere man langs dezelfde plek kwam, meende hij daar vaag een gedaante te onderscheiden die zich in het struikgewas verborgen scheen te houden.
Daar hij niet een van de moedigsten was, versnelde hij de pas en maakte zich uit de voeten. In het eerste dorp dat hij de volgende dag bereikte, vertelde hij 'iets vreemds' te hebben gezien, dat zich op enige afstand van de weg in het kreupelhout verborgen had gehouden.
Naarmate de tijd verstreek, kwamen er andere reizigers voorbij, die eveneens op die plaats een zonderling voorwerp, waarvan ze de eigenlijke aard niet konden vaststellen, opmerkten en dat in hetzelfde dorp vertelden.
En zo merkten achtereenvolgens nog verschillende anderen het onschuldige hoofddeksel op en brachten het onder de aandacht van dorps- en streekbewoners.
Intussen hadden al die tijd zon, regen en stof hun werk gedaan, het vilt van de hoed doen verschieten en de oorkleppen doen omkrullen, zodat ze uit de verte gezien wel iets weg hadden van de harige oren van een of ander dier. Het uiterlijk aanzien van de langzamerhand tot een vod geworden hoed was daar natuurlijk des te zonderlinger door geworden.
Nu werden dan ook de reizigers en pelgrims die van de andere kant af het dorp binnenkwamen al gewaarschuwd dat er aan de bosrand 'iets' op de loer lag dat evenmin een mens als een dier was, en dat men dus op zijn hoede moest zijn. Sommigen opperden het denkbeeld dat dit 'iets' wel eens een demon kon zijn, en zo werd het tot dusver naamloze voorwerp al spoedig bevorderd tot de rang van een duivel.
Daar er steeds meer mensen kwamen die de oude hoed zagen en er over spraken, duurde het niet lang meer of het hele land hield zich bezig met de in het bos verborgen 'demon' .
Nu gebeurde het dat op zekere dag enige reizigers het vod zagen bewegen, terwijl het enige tijd later weer andere reizigers toescheen dat het zich trachtte los te maken uit de doornen waarin het verward was geraakt; tenslotte zette het enige voorbijgangers achterna, die dol van schrik de benen namen.
De oude hoed was bezield geworden door de invloed van de talloze gedachten die erop geconcentreerd werden.

Dit verhaal, dat naar men verzekert op waarheid berust, wordt telkens weer naverteld als een voorbeeld van de macht der gedachtenconcentratie, zelfs al geschiedt die concentratie onbewust, en al is ze niet gericht op een scherp omlijnd doel.

Geen opmerkingen: