Over tulpen valt veel te zeggen. Je kunt er van houden of niet, je kunt ze identificeren met onze nationale cultuur of niet, en je kunt je ergeren aan het feit dat die dingen altijd doorgroeien in de vaas en dus na een dag voor pampus met hun neus op de tafel hangen.
Andere bloemen in een vaasje zijn ook een dooie boel, maar de tulp probeert niet eens de schijn op te houden. Ik ben er geen liefhebber van.
Maar de tulp heeft een merkwaardige geschiedenis, en die mag best verteld worden.
Tulpen zijn niet inheems in West Europa. Ook al denken Amerikanen dat wij ze hebben uitgevonden, ze komen oorspronkelijk uit Azië, en wel uit het ontoegankelijke gebied van het Tien-Shan gebergte, dat grenst aan Tibet, west China, Afghanistan en Rusland. Die wilde tulpen zijn veel kleiner dan die wij kennen, maar zijn desondanks aantrekkelijke bloemen met heldere kleuren.
Weinig westerlingen waagden zich in dat barre landschap, maar de Turkse nomaden van het Ottomaanse rijk die het gebied doorkruisten op zoek naar land voor hun vee, of simpel op rooftocht ontdekten de vruchtbaarste plaatsen waar de vrolijke bloemen groeiden. Waarschijnlijk zijn zij het geweest die wilde tulpen verspreidden over Azië. In ieder geval werden ze gekweekt en bemind in Turkije, en in de 11de eeuw waren de wilde bloemen uitgegroeid tot vele soorten gekweekte varianten die de gestyleerde tuinen van menig oosterse vorst sierden.
Hun liefde vertaalde zich in afbeeldingen in Moskeeën, want de Arabische naam voor Tulp wordt met dezelfde letters geschreven als Allah.
De tulp is een goddelijke bloem.
Voor de Perzische dichter Omar Khayyam is de tulp het zinnebeeld van vrouwelijke schoonheid. Maar in west Europa zou de tulp nog een paar eeuwen op introductie moeten wachten.
We slaan nu even een paar eeuwen over.
Op een dag in de herfst van 1562 zeilde een schip de haven van Antwerpen binnen, met een lading stoffen uit Istanbul. Tussen die balen stof lag een pakket met tulpenbollen. De Vlaamse koopman voor wie de lading was bestemd wist er geen raad mee, omdat hij niet wist wat die rare uien waren. Hij rossterde de meesten en at ze op, en een paar plantte hij in zijn groentetuin, in de hoop dat er meer uien zouden groeien.
Maar in de zomer van 1563 kwamen er rode en gele tulpen boven de grond, tot teleurstelling van de koopman, die praktisch was ingesteld.
Hij haalde er een vriend bij die ook niet wist wat het voor bloemen waren, maar wel begreep dat hier iets bijzonders groeide. Dus nam hij een paar bloemen mee om ze te sturen naar de meest bekende botanist van die dagen: Carolus Clusius (1526-1609), die op dat moment in Wenen woonde.
Clusius had veel internationale kontakten en sprak vele talen. Hij reisde de wereld af op zoek naar bijzondere planten en was de eerste prefect van de Hortus Botanicus in Leiden. Toch was hij niet de eerste in de Lage Landen die met tulpen ging kweken, maar hij was wel de eerste die ze beschreef en wetenschappelijk bestudeerde. Zijn eerste beschrijvingen verschenen in 1576.
Uit Istanbul ontving hij vele soorten tulpenbollen waarmee hij varianten kweekte.
De opmars van de tulp was nu niet meer te stuiten. Vele soorten ontstonden en rond 1600 sierden tulpen de tuinen van de gegoede burgerij in heel west Europa. Rijke handelaren in Amsterdam bestelden de tulpen regelrecht in Turkije, en wilde men niet uit de toon vallen dan had men een verzameling tulpen in zijn tuin staan, al was het alleen maar als statussymbool..
Planten kweken kost tijd. Maar op den duur ontstonden steeds meer variaties, waarvan velen geteisterd werden door een ziekte die de bloem zijn tweekleurige uiterlijk gaf dat op veel schilderijen uit die tijd te zien is, maar waaraan hij in werkelijkheid op den duur zou bezwijken.
Hoe dan ook, vanaf de 30er jaren van de Gouden Eeuw stegen de prijzen naar ongekende hoogten. Een manie was over de nuchtere Nederlanders gekomen, alsof de kwetsbare bloem het eeuwige leven zou hebben.
Maar collectieve gekten volgen hun eigen dynamiek. Niet alleen de rijken betaalden waanzinnig veel geld voor een felbegeerde tulpensoort, ook de gewone burgers deden mee aan de handel, en vele werden in korte tijd rijk.
In 1634, schrijft Charles Mackay in zijn "Extraordinary Popular Delusions" uit 1841, nam de rage zulke vormen aan dat de normale broodwinning werd verwaarloosd omdat de meeste Nederlanders zich op de tulpenhandel stortten, in de hoop snel rijk te worden. Om een idee te geven: een tulp bij de naam 'Admiraal Liefken' kostte 4400 florijnen, en een 'Semper Augustus' ging over de toonbank voor 5500 fl. Een huis was goedkoper. Men verkocht have en goed om maar aan een tulp te komen, en soms werden tulpenbollen in goederen betaald.
Een vermakelijke anecdote: een rijke koopman ontving uit het oosten een lading goederen. De matroos die hem kwam vertellen dat het schip was aangemeerd kreeg een haring.
Aangezien de matroos niet op de hoogte was van tulpenbollen en hun waarde, zag hij een tussen de goederen van de koopman liggende tulpenbol voor een ui aan, dacht dat die wel goed zou smaken bij zijn haring, en stopte hem in z'n zak.
Toen de bol werd gemist was de koopman in alle staten, en met zijn bedienden joeg hij door het huis.
Tot hij zich de matroos herinnerde en zich naar de haven spoedde, waar de arme jongen, gezeten op een tros op de kade, in alle onschuld bezig was de laatste resten van een tulpenbol van 3000 florijnen in z'n mond te stoppen. Dat kostte hem een jaar in het cachot.
In 1636 was de vraag naar zeldzame tulpen samen met de prijzen zo gestegen dat het onvermijdelijke gebeurde: de markt stortte in.
Opeens bleek hoe onverantwoord er gegokt was dat de prijzen altijd wel hoog zouden blijven.
Vergeefs probeerde men regelingen te treffen zodat er tenminste nog een gedeelte van de schulden betaald zou kunnen worden.
Dat voorkwam niet dat heel veel mensen het schip ingingen, en kapitalisten vaak alles verloren wat ze door de tulpenhandel hadden gewonnen.
Het Nederlandse gezonde verstand had weliswaar gezegevierd, maar de economie en het zelfvertrouwen had een flinke klap gekregen.
Evengoed bleef de tulp waardevol, niet alleen in Nederland maar ook in Engeland, en tot in de 19de eeuw werd er voor een bijzondere soort flink wat geld betaald. In 1835, schrijft Mackay, bracht op een Londense veiling een bol nog 75 pond op, in die tijd een aanzienlijk bedrag.
Wonderlijk genoeg steeg de hyacint, ook uit Turkije afkomstig, een eeuw na de tulpenmanie de Nederlanders naar het hoofd, en even dreigde weer opnieuw een rage te ontstaan.
Bepaalde gekweekte soorten dubbele hyacinten brachten per bol 1600 gulden op . Gelukkig voor de heethoofden zijn hyacinten veel moeilijker te kweken en te vermenigvuldigen dan tulpen.
In de geschiedenisboekjes is dit stuk historie niet te vinden. We leren er niet over op school, terwijl deze periode toch zo'n mooie illustratie is van hoe collectieve hebberige gekte ons hooggeprezen 'gezond verstand' zonder meer van de tafel kan vegen.
De befaamde nuchterheid van Nederlanders is blijkbaar niet meer dan een idee.
De geschiedenis zal zich altijd herhalen, zolang wij er niets van leren.
dinsdag 20 juli 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten