zondag 30 mei 2010

ACHERM

Veel godsdiensten zijn het erover eens dat men na de dood geen last meer heeft van gebreken en narigheid.
Volgens de spiritistische overlevering verdwijnen rimpels en verzakkingen en gaat men weer als een 30-jarige door het Afterlife, krachtig en gezond, ook al meten verschijningen zich nog wel eens hun oude fysiek aan omwille van de herkenbaarheid.
Hoe het ook zij, dat idee heeft wel wat. Tenslotte wil niemand ook nog eens geteisterd worden door ongemakken wanneer hij het lichaam heeft verlaten. Dan kun je net zo goed hier blijven.

Maar in andere culturen werd wel eens aan getwijfeld aan die lichamelijke opleving.
Zo vind ik in een boekje van een zendingsarts uit 1923 een verhaal van een man die een kunstbeen had gekregen en dat dolgraag wilde meenemen in het graf, omdat hij anders daarginds niet zou kunnen lopen.
Ook dat geloof is zo oud als de wereld. Egyptenaren en andere oude culturen gaven hun doden alles mee om comfortabel te kunnen voortbestaan. Blijkbaar stelde men weinig vertrouwen in de natuurlijke bronnen in hemelse regionen. Of men zag de bui van voor eeuwig nectar en ambrozijn al hangen.

Orthodoxe Christenen en Joden moeten ook niets hebben van niet compleet begraven lichamen, want beide groepen verwachten een lichamelijke opstanding als de Dag des Oordeels respectievelijk de Masjiach komt, ergens, in de verre vage toekomst. Dan moet je uit de voeten kunnen.
Dat is de reden waarom in Israel de slachtoffers van bomaanslagen door een team van speciaal daartoe aangewezen mensen worden 'verzameld' onder rabbinaal toezicht, zodat hun lichaam toch compleet kan worden begraven. Voor orthodoxe Joden is dat geen werk, maar een roeping.

In eerder genoemd boekje uit 1923 vind ik een beeldend verhaal over mensen die hun hoofd zijn kwijtgeraakt.
Dat is in de meeste gevallen fataal, en op het eiland Ceram (Molukken) in 1923 doorgaans het gevolg van koppensnellen. Ceram ligt iets ten westen van Nieuw Guinea, en daar heeft men lang hardnekkig volgehouden aan de goede gewoonten van de voorouders.
Op het eiland Ceram was een berg. Of liever: hij zal er nog wel zijn. Dat was de 'geestenberg' Hatu Wolokone.
Ik neem het treurige verslag in z'n geheel over.

"Op den Hatoe Wolokone zijn de geesten der gesnelden, die zonder hoofd voor den Grooten Geest komen; zij voelen hem en zoeken rust bij hem, maar hij kent hen niet, omdat zij geen hoofd hebben.
Nu zoeken zij met uitgestoken armen en met wankele schreden. De een loopt tegen den ander aan en de een stoot den ander. De steenen op den hoogen bergtop zijn scherp en wonden hun voeten; maar bloed komt niet uit de wonden en daarom schrijnen deze en martelen.De dorens aan de slingeplanten prikken en steken de beenen en omstrengelen hen. Zij hebben geen mond om te eten en geen mond om te drinken; zij lijden honger en dorst. Als het hier geregend heeft, gaan de nevels als sluiers naar boven en zweven tegen den berg op. Daar omwikkelen zij de naakte lichamen en deze bibberen van de koude. Een vuur is daar niet. Zij loopen rond en slaan de armen om elkaar heen; maar de doodskoude wordt nog killer door de natte nevelsluiers. Dan loopen ze snel als de wind en de nevels wapperen hen na, tot de stem van den Grooten Geest klinkt als de donder. Zijn medelijden zendt dan het vuur van den bliksem. En als het volle maan is, dan liggen allen onder de struiken, omdat de koude van den sterrenhemel doordringt tot op het gebeente. Des daags omhullen dichte wolken den berg; nu en dan valt een steen naar beneden. Daar stonden dan veel geesten op."

Geen opmerkingen: