maandag 12 april 2010

DE GEIT

Er is een joods sprookje over een eenvoudige herdersjongen die zijn geit kwijt is. Hij zoekt de hele dag vergeefs, maar 's avonds keert de geit weer terug met een goudstuk om zijn nek. De volgende dag gebeurt precies hetzelfde: de geit gaat doelbewust op stap en tegen de avond keert hij terug, met alweer een kleine schat.
De jongen besluit de geit te volgen als hij de dag daarop weer aan de wandel gaat. Voorzichtig loopt hij achter de geit aan en ziet dat het dier onder een overhangende de rots verdwijnt. Tot z'n verbazing blijkt daar een tunnel te zijn die van de buitenzijde onzichtbaar is. De geit loopt doelgericht rechtdoor en de jongen volgt hem.
Aan het eind van de tunnel is een licht, en de geit wandelt het prachtigste landschap in dat de jongen ooit gezien heeft. Hij ziet hoe een figuur de geit een goudstuk om de nek hangt, en als de geit terugloopt door de tunnel volgt de jongen hem voorzichtig naar de buitenwereld.
Thuis vertelt hij zijn vader het hele verhaal en ook wat hij gezien heeft aan het eind van de tunnel. Vaders hebzucht is gewekt en de volgende dag gaan vader en zoon samen naar de plek waar de geit in de rots verdween.

Maar de toegang tot de tunnel is onvindbaar.
Geen spoor van de geit en geen spoor van een opening.
Wie niet met zuivere bedoelingen op zoek gaat naar het paradijs zal het nooit vinden.

Treffend is de overeenkomst tussen dit verhaal en de tunnel van veel bijna dood ervaringen. Zo treffend, dat het haast een dergelijke ervaring moet zijn die de basis is geweest voor dit sprookje. In beide gevallen ligt er een 'paradijs' te wachten. Maar niet voor wie met aardse bedoelingen komt. Niet voor wie goud wil bezitten, niet voor hen die naar binnen willen uit eigenbelang. Voor hen blijft de toegang onvindbaar..
De geit is een boodschapper, een middelaar. De onschuld van het dier maakt het ongevoelig voor de schat die hij draagt. Alleen de onschuld kan zo van de ene naar de andere kant gaan, zonder verlangens en zonder eisen.
De geit is de ziel die thuis is in het paradijs maar volgens de natuurwetten zijn bestaan gedeeltelijk in de stoffelijke wereld moet doorbrengen. Het is de ziel, ons wezen, dat ons vragen stelt over wie wij zijn. .
Willen we alles voor niks en onmiddellijk hebben omdat het ons 'recht' is? Of kunnen we wachten tot het ons gegeven wordt?

Kunnen we een vermoeden hebben van het mysterie en ons verwonderen, zonder iets te willen bezitten?
Weten dat het paradijs (of de natuur, of God) er is, zonder er aanspraak op te maken?

Veel sprookjes bevatten diepe waarheden.

Geen opmerkingen: