Felix Ortt bespreekt in 'Het Toekomstig Leven' van 1900 een reïncarnatieverhaal uit een boek van H.Fielding uit eind 19de eeuw: 'The Soul of a People'. Fielding was ambtenaar in Burma, nu Myanmar, in 'Achter-Indië', en het verhaal, ingekort en bewerkt komt uit Fieldings eigen ervaring.
"Een van mijn vrienden, een officier nam 's nachts zijn intrek in een klooster diep in het woud, nabij een klein dorp.
De monnik die er woonde was gastvrij, en stelde zijn kale woonkamer ter beschikking voor de gast.
Het klooster was van het beste djattihout (teak) vervaardigd en moest, naar de officier meende, een zeer langen tijd en een massa arbeid vereischt hebben bij den bouw, want het hout moest van zeer grototen afstand zijn aangevoerd.
Men vertelde hem toen de volgende geschiedenis.
Het schijnt dat er in oude tijden eenvoudig een klooster van bamboe en gras geweest was, zoo'n klooster als de meeste dorpen in de wildernis bezitten. De toenmalige monnik was verdrietig over de bekrompenheid van zijn verblijf en dat het zoo weinig geschikt was tot school - want een klooster is altijd een school. Dus plantte hij gedurende een zeker regenseizoen met grote zorg een aantal djattistekjes trondom zijn klooster, begoot ze en zorgde ervoor. "Wanneer ze grote boomen geworden zullen zijn", zeide hij dikwijls, "zullen deze djattiboomen het hout geven voor een nieuw geschikt gebouw; en ik zal zelf in een volgend leven terugkomen en met deze boomen een klooster bouwen, waardiger dan dit.."
Djattiboomen vereischen honderd jaar om volwassen te worden, en terwijl de boomen nog jong waren stierf de monnik, en een andere monnik kwam en onderwees en verzorgde ze in zijn plaats.
De jaren gingen voorbij, en van tijd tot tijd werd een nieuw kloosster van bamboe gebouwd en de djattibomen werden grooter en grooter. Maar het dorp werd kleiner. Het waren troebele tijden, en het dorp lag diep in het woud. Zo geschiedde het dat het dorp ten laatste geen monnik meer had; de laatste monnik was gestorven en er kwam geen andere om zijn plaats te vervullen.
Het dorp was er dus slecht aan toe.
Tot eindelijk op zekere avond de dorpelingen verrast werden door de aankomst van een monnik die uit het woud het dorp binnen kwam.
De dorpsbewoners ontvingen hem met opgewonden blijdschap, maar vreesden dat hij verder zou trekken. en zij maakten in alle haast het oude klooster netjes, zoodat het voor de monnik een geschikt nachtverblijf was.
Maar het merkwaardige was dat de monnik met alles bekend scheen.
Hij kende het klooster en het pad erheen, en de wegen rond het dorp, en de namen der bergen en riviertjes. Het leek wel of hij al vroeger in het dorp had gewoond, en toch kende niemand hem of herkende zijn trekken, ofschoon hij nog maar een jonge man was en er lieden in het dorp waren die er al zeventig jaar hadden gewoond.
De volgende dag vertelde de monnik de dorpelingen dat hij van plan was te blijven. Hij bracht hun in't geheugen terug het verhaal van den monnik die de djattiboomen geplant had, en hoe deze gezegd had dat als de boomen hun vollen wasdom hadden, hij terug zou komen. "Ik ben het", zeide de jonge monnik, "die deze boomen geplant heeft. Zie, ze zijn nu groot geworden, en ik ben teruggekeerd, en nu zullen wij een klooster bouwen zoals ik gezegd heb."
Nadat de dorpsoudsten de monnik hadden ondervraagd gingen de dorpelingen aan het werk om de djattiboomen om te hakken en het klooster te bouwen, en de monnik bleef daar zijn leven lang, en onderwees de kinderen en verkondigde de leer van den grooten Boeddha, tot zijn dagen weder vervuld waren."
Uit 'Het Toekomstig Leven' December 1900
zaterdag 30 oktober 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten